Het Vlaams Vredesinstituut is een onafhankelijk
instituut voor vredesonderzoek bij het Vlaams Parlement.

Aandacht gevraagd voor eindgebruik buitenlandse wapenhandel

05/07/2016
Het Vlaams Vredesinstituut stelde op 5 juli 2016 zijn advies bij het jaarlijks verslag buitenlandse wapenhandel van de Vlaamse regering 2015 voor in de Commissie Buitenlands Beleid van het Vlaams Parlement. Dit advies is gebaseerd op het jaarrapport “Vlaamse buitenlandse wapenhandel 2015” van het instituut. In dit jaarrapport heeft het Vredesinstituut de cijfers inzake de Vlaamse buitenlandse handel in militair materieel in 2015 geanalyseerd. Opvallende vaststellingen zijn dat:

  • De uitvoer naar niet-EU-lidstaten vanuit het Vlaams Gewest in 2015 loopt op tot € 67,1 miljoen
  • Het gebruik van algemene vergunningen is in 2015 opvallend toegenomen, met transacties voor een effectieve waarde van bijna € 38 miljoen.
  • De defensiegerelateerde industrie blijft de belangrijkste ontvanger van Vlaamse militaire goederen: bij meer dan de helft van de waarde van de uitvoer en overbrenging is niet duidelijk wie de uiteindelijke eindgebruiker zal zijn.

De uitvoer van militaire goederen naar niet-EU landen bedraagt €67 miljoen in 2015

In 2015 bedroeg de vergunde export van militair materieel naar niet-EU landen €67,1 miljoen. Hoewel dit opvallend hoger is dan in de twee voorgaande jaren, toen de uitvoer respectievelijk €36 miljoen (2013) en €20 miljoen (in 2014) bedroeg, vertegenwoordigt dit bedrag in vergelijking met de periode voor het nieuwe Wapenhandeldecreet – de periode voor 2012 – nog de helft van de vergunde uitvoer van militair materieel. Sindsdien is het toepassingsgebied van de regelgeving sterk gewijzigd.

Vooral militair oefenmaterieel, wapenvizieren en onderdelen voor respectievelijk voertuigen en (onbemande) vliegtuigen werden in 2015 vanuit Vlaanderen uitgevoerd. De Verenigde Staten vormen de belangrijkste afzetmarkt voor Vlaamse militaire producten, maar ook naar onder andere de krijgsmachten van Chili, Indonesië en de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) zijn (vaak via de plaatselijke defensie-industrie) in 2015 militaire goederen uitgevoerd.

Verschuiving van controle voor handel met andere EU-lidstaten

Een andere opvallende vaststelling in 2015 is dat voor het eerst sinds het Wapenhandeldecreet van 2012 een significant gebruik van algemene vergunningen heeft plaatsgevonden. Dit soort vergunning, waarbij enkel nog een controle nadat de overbrenging effectief is gebeurd kan plaatsvinden (a posteriori), werd in de voorbije jaren voor respectievelijk € 9,5 miljoen (in 2013) en € 4,5 miljoen (in 2014) gebruikt. In 2015 is daarentegen voor bijna € 38 miljoen aan militaire goederen op deze manier overgebracht. Ongeveer de helft van dit bedrag betreft goederen rechtstreeks bestemd voor de Italiaanse en Britse krijgsmachten, de andere helft betreft overbrengingen van vliegtuigonderdelen naar de Britse, Spaanse en Franse defensie-industrie in het kader van een intergouvernementeel samenwerkingsprogramma.

Het gestegen gebruik van dit type vergunning, waarbij bedrijven niet meer op voorhand een goedkeuring dienen te verkrijgen, maar enkel jaarlijks dienen te rapporteren over de overgebrachte goederen, brengt nieuwe uitdagingen voor het Vlaamse wapenexportcontrolesysteem met zich mee en vereist meer expliciete aandacht voor de a posteriori controle van de gerealiseerde transacties.

Naar een versterking van controle op eindgebruik 

Het Vlaams Vredesinstituut stelt op basis van zijn jaarrapport tevens vast dat nog steeds in een meerderheid van de uitvoer en overbrenging vanuit Vlaanderen niet geweten is wie de uiteindelijke eindgebruiker van het militaire goed zal zijn: in meer dan 60% van de vergunde uitvoer en overbrenging blijkt de defensie-industrie de laatst gekende eindgebruiker. De controle op het eindgebruik blijft zo de achilleshiel van het Vlaamse wapenexportcontrolebeleid.

Het Vlaams Vredesinstituut pleit er daarom voor om niet enkel het ongekend eindgebruik zoveel mogelijk te beperken door in te zetten op een gedegen informatie-uitwisseling tussen de overheid en het bedrijfsleven, maar ook om voldoende middelen vrij te maken voor een performant controlebeleid, waarin het effectief gebruik van verleende vergunningen kan worden gemonitord. “De veranderende realiteit maakt dat de focus mee dient te verschuiven naar a posteriori controle en zo de naleving van de decretale verplichtingen voldoende te verzekeren”, zegt Tomas Baum, directeur van het Vlaams Vredesinstituut. Maar ook in de gevallen waarin nog steeds een a priori controle plaatsvindt, blijft een effectieve a posteriori controle belangrijk, “enerzijds als instrument voor een adequaat handhavingsbeleid, anderzijds als middel relevante informatie te verzamelen die gebruikt kan worden voor de beoordeling van toekomstige vergunningsaanvragen”.

Meer informatie en contact

Het volledige rapport is beschikbaar via deze link.
Het volledige advies is beschikbaar via deze link.